Vakantiewerk
Etappe 7 t/m 10: La Loyère (Chalon-sur-Saône) - Montbrison:
Dwars door Beaujolais
Mijn vakantie was een typisch geval van vakantiewerk, werken in de vakantie,
maar ook vakantie en werk. Mijn vakantie bestond dit jaar uit twee delen: 1 week
Guillestre, ingesloten tussen de Agnel, Izoard en Vars in de Franse Alpen, en 1
week Quincié-en-Beaujolais, uitvalsbasis voor 4 etappes van 100-cols tocht.
De man met de hamer
De eerste twee dagen was echt afzien. Ik wist dat de conditie niet
helemaal was, zoals het zou moeten zijn. Door de MKZ-crises, drukte op het werk
en het verkeerde weer op het verkeerde moment was met name het rijden van de
langere tochten er een beetje bij in geschoten. De eerste dag had ik bewust een
aantal minder zware cols op het programma gezet. Het ging hierbij om Chalets du
Laval, Col de l'Echelle en de Col de Montgenevre die globaal ten noorden van
Briançon liggen. De eerste col kabbelt het eerste deel rustig omhoog, waarna men
vlak bij Nevache ineens voor een steil stuk staat. Achter een paal van een
verkeersbord stond een klein, onooglijk mannetje (hij kon zich wel verbergen
achter de paal) met een joekel van een hamer. Nou, de klap kwam goed aan.
Gelukkig werd het daarna minder steil zodat herstel mogelijk was. Op de Echelle
heb ik het mannetje niet gezien, het bleek dat hij direct naar de Montgenevre
was gegaan. Het eerste deel van de klim ging goed, maar vlak voor de top liep de
snelheid terug ondanks het feit dat ook het stijgingspercentage terugliep. Zo
werd de eerste dag toch zwaarder dan verwacht. Normaal gaat het de tweede dag
beter. Deze dag had ik de beklimming naar het dak van de vakantie gepland, de
Col Agnel (2744 m). Vanuit Guillestre is de klim 46 km lang. Vlak na Guillestre
komt men door een smal dal met een diepe afgrond en een aantal tunnels. Daarna
rijdt men ruim 10 km door een dal vals plat omhoog. Na het passeren van de
afslag naar de Col d'Izoard wordt het dal breder en komt men langs het kasteel
van Queyras. Een paar km na het kasteel, men heeft dan al bijna 25 km licht
geklommen, begint de klim pas echt. Die laatste 21 km zijn gemiddeld 6,4%,
weliswaar niet echt steil, maar de kilometers begonnen wel te werken, zeker als
je 5 km voor de top 3 km lang 9% voor de kiezen krijgt. Alsof dit nog niet
genoeg was ging ik ook nog aan de andere kant naar beneden, want ook de
Italiaanse kant wilde ik rijden. Vanuit Casteldelfino is de klim 'slechts' 22
km, maar de laatste 9 km zijn gemiddeld 10%. En daar stond dat akelige ventje
weer. Als volgens HB afstappen op een klim 'nul punten' is, dan kan ik heel veel
negatieve punten noteren, want volgens mij ben ik 5x afgestapt. Slechts voor één
keer kan ik een geldig excuus aanvoeren, want ik moest mijn fototoestel
waterbestendig opruimen, want het begon ondertussen ook nog te regenen. Ik
troostte me met de gedachte dat ik vanaf de top een hele lange afdaling zou
krijgen.
De slag bij Testa dell'Assietta
De derde dag was een zeer speciale dag. Voor het eerst had ik tijdens
de vakantie mijn hybride bij mij. Voor dit debuut had ik een rit vanuit
Sestrière (Italië) in gedachten. Het ging hierbij om een bergweggetje dat
helemaal bovenlangs een bergrug loopt. Op 3 aug. 1994 hadden Henk en ik al eens
voor het weggetje gestaan, maar waren we geschrokken van het wegdek. Vanuit
Sestrière (2033m) klimt men naar 2400 m over een zandweg met verschrikkelijk
veel keien en kuilen. Daarna volgt een op en neer gaande weg waarbij men de ene
keer uitzicht op het linkerdal heeft en even later (na passage van een col)
uitzicht op het rechterdal. Het wegdek zorgt er voor dat ook in de afdaling de
snelheid niet erg hoog komt (zelden boven de 20 km/u). Op de Testa dell'Assietta
staat een monument en een in steen uitgewerkte landkaart ter nagedachtenis aan
een veldslag in 1747 in deze omgeving tussen de Fransen enerzijds en Italiaanse,
Zwitserse, Oostenrijks/Hongaarse troepen anderzijds. Ik ben eerder van de
bergweg afgeslagen dan de bedoeling was. Ik was al een heel eind in de afdaling
(nabij Balboutet) toen ik daar achter kwam. Het weggetje dat ik heb genomen
blijkt niet op de kaart te staan. Achteraf kwam het eigenlijk wel goed uit want
het had allemaal toch iets meer tijd gekost dan verwacht. Deze dag op de hybride
is mij goed bevallen.
De mythe van de Granon
De volgende dag was het weer de beurt aan de racefiets. Vandaag voor
het grootste gedeelte een gepijlde route, namelijk de route van de Embrun Man,
oftewel de triatlon van Embrun. Vanuit Guillestre de Izoard over richting
Briançon en dan de kraker van de dag, de Granon. Vanaf de grote weg van Briançon
naar de Lautaret tot de col dient 1050 meter overwonnen te worden in een kleine
12 km. Bij het beklimmen van de Granon moet men direct denken aan de mythe van
de Granon. Deze mythe wordt te pas en te onpas kleurrijk verteld door onze
voorzitter. Telkens als hij deze col beklom (2x in totaal?) regende het,
derhalve … op de Granon regent het altijd. De enige nattigheid die ik heb
gevoeld was het zweet dat over mijn lichaam liep door de hoge temperaturen en de
zware inspanning. Ook op de top … geen regen. Nog tijdje op de top gezeten …
geen regen. Dan maar weer afdalen … geen regen. Ik was al weer voorbij Briançon
toen ik een bui zag … boven de Izoard. Later kwam een grote bui die de kleine
bui op z'n donder gaf. Met veel kabaal en veel wind blies hij de kleine bui aan
de kant. Het leek wel of de blunder van de kleine bui goedgemaakt moest worden.
Is dit nu het einde van de mythe of was dit 'foutje … bedankt' van de weergoden.
Het is donker en nat
Dit is de beste classificering van de tunnel op de Parpaillon. Om op
de col (en bij de tunnel) te komen moest met de hybride 25 km geklommen worden,
waarvan de laatste 11 km onverhard. Het is hierbij continu zoeken naar het beste
spoor. Meestal ligt dit aan de kant van de afgrond. Het wegdek in combinatie met
een stijgingspercentages van 8 à 9 % zorgt er wel voor dat het tempo flink
gedrukt wordt (ca 7-8 km/u), kun je nagaan wat er gebeurt op de 2 km van 12%.
Het was dan ook al na het middaguur dat de top bereikt werd. Hier kwam een
hindernis van een compleet andere orde. Natuurlijk wist ik van verhalen van HB
en Joost dat boven op de Parpaillon een tunnel lag. Ik had echter geen flauw
idee hoe lang die tunnel was. Voor de tunnel stond een bord. Terwijl ik begon te
lezen begon mijn kennis van de Franse taal hard achteruit te lopen. Zodoende had
ik niet begrepen dat er geen verkeer door de tunnel mocht (ook geen voetgangers
en fietsers). Na het laten nemen van een foto, stond ik nog even met een paar
Fransen te praten, toen een jeep het bord negeerde en de tunnel inreed. Snel heb
ik mijn spullen gepakt, want een jeep voor mij in de tunnel kon nog voor enig
licht zorgen. Toen ik de tunnel inreed was de jeep al redelijk ver weg. Langzaam
reed ik het donker in. De Jeep ging op de rem staan en ik hoorde opgewonden
stemmen. Daarna ging de jeep toch verder. Al snel kwam ik achter de reden van
het oponthoud. Er stonden plassen op de weg die steeds dieper werden. Ik
probeerde nog de voeten droog te houden door pompbewegingen te maken, maar al
snel reed ik tot de assen door het water, gerekend naar het moment dat ik met de
voeten het water raakte. Ik zag ondertussen nagenoeg niets meer. Door het lichte
schijnsel van het licht van achter mij en de achterlichten van de jeep kon ik
nog een brok ijs zien liggen, maar meer ook niet. Ik fietste met een laag tempo
door, want mijn grootste angst was een obstakel waarover ik onderuit zou gaan.
Op een gegeven moment kon ik voelen dat het water minder diep werd. Toen ik op
het droge was kon ik het eerste licht van de andere kant van de tunnel zien.
Tevens zag ik een andere lichtbron, er kwam lopend een fietser van de andere
kant. Aangezien hij mij niet kon zien, waarschuwde ik hem voor mijn komst. Het
bleek een Duitser te zijn. Na het uitwisselen van informatie over het afgelegde
deel van de tunnel vervolgden ieder zijn weg. Vlak voor het eind van de tunnel
moest nog een springbult genomen worden. Het blijkt dat het dak van de tunnel is
ingestort, je ziet de blauwe lucht door het gat. Aan de andere kant van de berg
ging het 11 km lang weer stuiterend over de onverharde weg naar beneden. Via de
Col de Vars terug naar Guillestre.
Rondje om het meer
Nu de belangrijkste cols waren genomen konden de kruimels genomen
worden. In eerste instantie had ik in gedachten om nog naar St.Véran en Sommet
Bucher te rijden, maar dat betekende dat ik voor de derde keer door het dal
richting Château Queyras moest. Ik koos voor een compleet andere route, namelijk
een rondje om Lac de Serre-Ponçon, het meer waar Embrun aan ligt. Het landschap
is hier een stuk lager, de cols liggen op zo'n 1200-1400 meter. Vanaf de wegen
om het meer heeft men prachtige vergezichten over het meer. Op het laatste stuk
om het meer werd net ten zuiden van Savines de Col de Pontis (1301 m)
meegenomen. Hoewel de klim slechts 5 km lang is, zijn het wel kilometers van
gemiddeld 10% stijging. Op het eerste stuk zat ik mij te verbazen hoe ze op het
idee komen om tegen deze wand een weg aan te leggen.
Collenjagers
Op de laatste dag in Guillestre stond Risoul 1850 op het programma.
Deze bestemming was als reserve opgenomen omdat het zo lekker dichtbij
Guillestre ligt. Ik nam deze dag de hybride weer mee om over de berg heen te
kunnen gaan. Op de kaart zag ik de onverharde cols, Col de Chérine (2270 m) en
de Col de Valbelle (2381 m) staan. Toen ik net op de tweede col boven kwam, kwam
nog een collenjager boven (van de andere kant). Diverse gegevens als tijd,
hoogte en afstand werden genoteerd. Hij wist mij te vertellen dat iets verder
nog twee cols lagen. Natuurlijk kon ik de verleiding van twee cols, waarvoor
ongeveer maar 1 km gefietst hoefde te worden, niet weerstaan. Daar bleek ook de
mogelijkheid te bestaan om aan deze kant van de berg af te dalen. Men komt dan
in Les Claux op de flanken van de Vars uit. Ik daalde echter aan de andere kant
af, richting Embrun. In de afdaling zat ineens een stroomdraad over de weg. Na
het passeren van deze hindernis werd nog meer van de stuurmanskunst gevraagd.
Naast het ontwijken van alle keien moest men ook tussen de koeienvlaaien door.
Het laatste opvallende punt dat bezocht werd Mont Dauphin. Dit fort ligt hoog
boven het dal nabij Guillestre. De oude toegangsweg aan de westkant van het fort
loopt langs een steile wand. De nieuwe toegangsweg, waar de toeristen
tegenwoordig over naar boven worden gestuurd, loopt om het fort heen zodat men
er aan de achterkant bij komt. Het fort, met de kazernes, kerk en de vele andere
gebouwen is de moeite van het bekijken waard.
Bloedheet in Beaujolais
Na een week in de Alpen werd koers gezet richting Quincié-en-Beaujolais.
Dit plaatsje ligt circa 25 km boven Villefranche, waar de tolweg ophoudt net
boven Lyon. Het hotel bleek een eind buiten de plaats te liggen. Naast het hotel
staan twee fabrieken en een discotheek. Je zat echt "in-the-middle-of-nowhere".
Ik had wel geprobeerd om een ander hotel te boeken, maar daar kon ik niet
terecht. Quincié werd de uitvalsbasis voor etappe 7 t/m 10 van de 100-colstocht.
Tijdens de reis naar Quincié werd ik nabij Briançon nog aangehouden door de
Gendarmerie. Bij het opvragen van mijn gegevens bleken ze mij schijnbaar nergens
voor te zoeken, dus ik mocht mijn reis voortzetten. Deze eerste dagen van
augustus was het bloedheet in Frankrijk. Toen ik laat in de middag nog even een
klein rondje maakte met de fiets, zakte ik op meerdere plaatsen gewoon weg met
de banden in het asfalt.
Materiaalpech
In twee dagen moest de sprong van Fragnes naar les Dépôts (op 8 km
van het hotel) gemaakt worden. De eerste dag moest eindigen in buurt van de Col
de Briançon, eh …. Brancion (vaak dit typefoutje gemaakt). Aangezien de route
vooral door vlak tot licht glooiend terrein loopt, zag er ook naar uit dat dit
doel gemakkelijk bereikt zou worden. Ruim 10 km voor de Brancion kwam mij een
groep van 12 Franse renners achterop. Eerst ging het nog niet zo hard, maar na
een wisseling op de kop werd het tempo opgevoerd tot 38 km/u. Aan de voet van de
Brancion merkte ik ineens dat ik niet erg stabiel op het zadel zat. Ik bleek
door één van de beugels van het zadel gezakt te zijn. In een rustig tempo werd
het laatste deel van de tocht afgemaakt en de auto opgezocht. Het voordeel van
het twee fietsen meenemen is dat je dan veel reserve-onderdelen bij je hebt.
Niet veel later zat het zadel van de hybride op de racefiets. Aangezien ik deze
dag ook al problemen met het zadeltasje en een lekkend ventiel had gehad, kon
dit er ook nog wel bij.
Bekende maar onbekende cols
De cols ten noorden van Quincié zijn bekend van de vakantie 1996.
Toen trokken Henk en ik van hotel naar hotel waarbij we onder andere door dit
gebied kwamen. Op 7 juli 1996 kwamen we over een aantal cols bij Cluny. Die dag
werd één van de zwaarste dagen uit mijn carrière. Het was koud en tegen de
middag begon het regenen. Kou en regen, een zeer gevreesde combinatie voor mij.
Ik heb een groot deel van de middag met de grootste moeite bij Henk in het wiel
gehangen en heb weinig anders gezien dan dat wiel. Het weer was toen zo slecht
dat de etappe van de Tour de France over de Galibier werd ingekort. De rijders
werden met auto's over de col gereden. Dit jaar was het weer gelukkig beter. Ik
kon nu tenminste genieten van deze (on)bekende cols. Toch moest ik niet te
rustig genieten, want deze dag moesten 170 km over 10 cols afgelegd worden.
Tijdens deze dag valt het weer op hoe verrassend de route is uitgezet. Een
aantal cols die men eenvoudig via redelijk doorgaande wegen in de route kan
opnemen laat men liggen, terwijl de weg over Col de la Croix de l'Orme naar
Monsols over een klein binnenweggetje gaat. Het is wel een mooi weggetje.
Grotten van Azé
De volgende dag regende het een groot deel van de dag. Ik besloot om
een bezoek te brengen aan de grotten van Azé. Door gebruik te maken van
kleurstoffen in een riviertje heeft men deze grotten ontdekt. Deze waren geheel
dichtgeslibd met modder. In de jaren 60 zijn de grotten uitgegraven. Daarbij
werden vele archeologische vondsten gedaan. Reeds in de prehistorie werden de
grotten al bewoond. Samen met een gids kan men groepsgewijs een bezoek brengen
aan de grotten. Mijn Frans is niet dusdanig sterk dat ik alles begreep, maar één
van de andere Nederlanders in de groep speelde voor tolk. Het viel mij wel op
dat er naast de Franstalige bordjes ook Nederlandstalige bordjes stonden (geen
Engels of Duits). De grotten zijn duidelijk volgens de jaren 60 maatvoering
uitgegraven. De meesten in de groep stootten met regelmatig het hoofd, terwijl
ik als één van de kleinsten weinig problemen had. Het was wel de moeite waard en
brak mooi de regenachtige ochtend. Toen we buiten kwamen regende het nog steeds.
Via een toeristische route ben ik teruggereden naar Quincié. In de loop van de
middag begon het droog te worden. Tegen vier uur dacht ik dat ik nog wel rondje
kon maken. Ik reed bij het hotel weg en draaide linksaf richting Beaujeu. Voor
mij kwam een dikke bui door het dal naar beneden. Dan maar linksaf het andere
dal ingereden. Shit, daar zitten ook al van die donkere wolken. Dan maar linksaf
richting Mont Brouilly. De buien kwamen snel dichterbij dus dan toch maar
linksaf naar het hotel. Net voor de regen was ik weer binnen. Vandaag toch nog
5,4 km gefietst ……
Stempelen
De volgende dag moest ik eigenlijk nog een controlestempel halen in
Les Dépôts, maar ik had al lang gezien dat daar geen goede stempelmogelijkheid
was. Ik haalde eerst een stempel in Beaujeu (net naast de route) en was van plan
om een stempel in de eerstvolgende plaats, St.Didier, te halen. Het postkantoor
zat hier echter dicht dus reed ik maar door tot Lamure, waar wel een stempel
werd bemachtigd. Deze verplichting zat er voor vandaag weer op. Ondertussen ben
je wel het wijngebied uit gereden en zit je in een bosachtig gebied. Tot de Côte
de la Croix de Signy net buiten Tarare werd de 100-cols route gevolgd. Hoewel
deze laatste beklimming 'slechts' een côte is, is hij met een hoogte van 860 m
wel zwaarder dan de cols van deze dag. Op de terugweg werd de collenjacht
geopend. Via een uitgekiende route werden acht cols aangedaan, zodat het
dagtotaal op 12 kwam. Nu moet ik wel zeggen dat voor een aantal cols nauwelijks
hoogteverschil overbrugd hoefde te worden.
De brug over de Loire
De laatste dag werd weer de auto ingeschakeld om naar een gunstige
startplaats te rijden. De eerste beklimming is weer de Côte de la Croix de Signy,
maar dan vanaf de oostkant. Vanaf de côte daalt men af naar het dal van de Loire.
Het wordt hier zelfs vlak. Bij het binnenrijden van Feurs kom je langs het
station; ho,…. effe stempelen! De meeste stempels heb ik tot nu toe bij een
postkantoor gehaald, maar die zijn niet open op zondag. Dan een onverwacht
probleem: volgens een bord is de brug afgesloten. De eerst volgende brug is 12
km de ene kant op of 10 km de andere kant op. Gelukkig blijkt de brug met een
fiets te passeren. De Loire, want dat is de rivier die ik hier passeer, is
breder dan ik had verwacht. Vorig jaar zat ik ook aan de Loire, maar dan een
paar honderd kilometer stroomafwaarts. Ik had het gevoel dat de rivier op beide
plaatsen ongeveer even breed was. In Montbrison, zo'n 30 km ten noordwesten van
St.Etienne, werd een einde aan de route voor dit jaar gemaakt. Ik heb in 10
fietsdagen (2 vorig jaar, 4 voor Pinksteren, 4 afgelopen dagen) 652 km van de
route afgelegd en sta aan de voet van de 14e col van de route. Op de terugweg
werden nog een aantal cols meegepakt zodat het totaal deze vakantie op zo'n 50
komt (ik ben de tel een beetje kwijtgeraakt). In de laatste afdaling, op 3 km
voor het eind, gaat het nog bijna mis. In een bocht liggen een aantal steentjes.
Eén van de steentjes schiet onder mijn band weg, zodat ik even de fiets rechtop
moet trekken om niet onderuit te gaan. Een niet al te ideale lijn door de bocht
was het gevolg. Heelhuids kwam ik bij de auto aan. Het is weer gebeurd, de
terugreis kon aanvaard worden.
Gerrit Luggenhorst