De andere kant van Frankrijk
Reisverslagen van fietsvakanties in het buitenland zijn ondertussen zeer
bekend in dit blad. Ook zal het elke lezer ondertussen wel opgevallen zijn dat
verschillende leden van de WVH regelmatig Frankrijk bezoeken. Maar, wanneer je
er eens een kaart van Frankrijk bij pakt en een lijn trekt van Wissenbourg (net
onder Luxemburg) naar Biarritz (aan de Baskische Golf), dan zul je zien dat meer
dan 90% van deze reisbeschrijvingen zich aan de zuid-oost kant van deze lijn
afspelen. Vandaar nu eens een verhaal over de andere kant van Frankrijk, het
uiterste westen.
Nadat ik me eind mei/begin juni had uitgeleefd in het gebied midden Frankrijk -
zuid Frankrijk, stond voor augustus iets heel anders op het programma; west
Frankrijk in de vorm van Bretagne en Normandië. Het idee was om het eens rustig
aan te doen en eens iets minder te gaan klimmen. Bovendien kun je in die buurt
mooi de zee bezoeken. De keus van Bretagne was snel gemaakt; een kennis bij ons
uit de buurt is een aantal jaren terug naar Bretagne vertrokken om daar te gaan
boeren. Daar zou ik dan een bezoekje aan kunnen brengen. Aangezien 8 dagen
fietsen vanuit één hotel nogal veel is en ik ook altijd de Normandische
landingskusten wel eens wilde bekijken, was het tweede reisdoel Normandië ook
snel gekozen.
Bretagne
Als
uitvalsbasis voor Bretagne is gekozen voor Châteauneuf-du-Faou. Dit plaatsje
ligt redelijk centraal in Bretagne. Pal naar het zuiden ligt de kust op
fietsafstand, dit geldt ook in pal westelijke richting. Naar het noorden ligt de
kust eigenlijk net iets te ver weg, hiervoor zou een tocht van 150 km nodig
zijn. Wanneer je de kaart van Bretagne er bij zoekt, dan lijkt alles best vlak
te zijn. Of nee, toch eigenlijk niet, voor Franse begrippen misschien wel, maar
voor Nederlandse begrippen zeker niet. Puzzelwerk op de kaart laat zien dat Roc
Trévezel met zijn 384 m hoogte het hoogste punt in de regio is. Dat is dus niet
erg hoog. Maar goed, het laagste punt is uiteraard het strand met een hoogte van
een paar meter.
Het grootste hoogteverschil in één ruk had ik direct de eerste fietsdag te
pakken. Na een bezoekje aan het strand van Pentrez, ging het vanaf zeeniveau
omhoog naar de Ménez Hom. De oriëntatietafel op deze berg staat op een hoogte
van 330 m. Dit resulteerde, volgens de km-teller, in een klim van 7,3 km en een
hoogte verschil van 317 m. Het leek echter wel een enorme berg, want op de top
kon ik geen hand voor ogen zien. OK, overdrijven is ook een kunst, maar ik had
de pech dat er net een grote mistbank van zee kwam overdrijven. Over het
algemeen kun je er van uit gaan dat in Bretagne de klimmen beperkt blijven tot
hoogteverschillen van 200 tot 250 m. Grotere verschillen in een continue klim,
zoals de Ménez-Hom, zijn zelden. De meeste zijn lager. Ook zijn de hellingen
niet steil; gemiddeld kom je echt niet boven 6 % op een km. Er zijn wel eens
stukjes van rond of net boven 10 %, maar dan hebben we het eerder over
tientallen dan honderden meters.
Toch
mag je je niet verkijken op het fietsen in Bretagne, als je kriskras door de
omgeving fietst en de mooie binnenweggetjes aanhoudt, dan lopen de klimmeters
dagelijks hard op. Het mooie van het klokje op mijn fiets, is dat ook dit soort
zaken feilloos vastgelegd wordt. De klimmeters in Bretagne waren resp. 1664,
1549, 1467 en 1401 m. Dit telkens op een fietstocht van gemiddeld 125 km.
Oftewel zwaarder dan onze clubrit in Duitsland (1200 m op 137 km), maar niet
extreem. Trouwens, ik heb hier toch per ongeluk nog drie nieuwe cols gescoord.
Maar wat is nu te zien in Bretagne? Uiteraard is er de natuur. Je fietst door
een schitterend glooiend landschap met bossen en veel houtwallen. Je kunt hele
stukken treffen waar het echt continu glooit, vergelijk het maar met het gebied
rond Tubbergen, maar dan iets hoger. Op andere plekken vind je wegen waar je je
toch in de bergen waant, oftewel een helling met een 'berg' aan de ene kant en
een 'afgrond' aan de andere kant, of een lang smal dal waardoor het omhoog gaat,
maar dan iets minder hoogteverschil. Wil je iets anders dan hoogtepunten, dan ga
je fietsen in de omgeving van de kust. Nog steeds hoogteverschillen, maar nu met
uitzicht op zee en kustdorpjes met witte huizen en donkergrijze daken.
Verder heeft Bretagne een hele rijke historie die terug gaat tot in de
prehistorie. Je vindt er onder andere vele menhirs en zelfs hunebedden. Van
latere tijd zijn de ontelbare kapelletjes, soms bij dorpjes, dan weer gewoon
ergens achter op een boeren erf, de ene goed onderhouden, de ander verwaarloosd
of zelf vervallen tot ruïne. Ik heb er diverse bekeken. Uiteraard zijn er ook de
kastelen, kasteelruïnes en zo hier en daar een abdij(ruïne). Wanneer je geluk
hebt kom je ook nog langs oude Bretonse boerderijtjes met een lage rieten kap,
zoiets als de huisjes uit de verhalen van Asterix en Obelix. Wie van verre
geschiedenis houdt, kan hier dagen, zo niet weken, zijn/haar hart ophalen.
Normandië
Na Bretagne, stond Normandië op het programma. Wederom was een centrale
plaats als uitvalsbasis gekozen. Nu was het de beurt aan St. Lô. Een goed
bereikbare plaats, wel redelijk centraal, maar niet helemaal in de kop van
Normandië. Zowel in noordelijke als westelijke richting was de kust bereikbaar,
al heb ik de westkust niet bezocht.
Ook deze streek heeft een roemrijk verleden. Uit de prehistorie is er echter
niet erg veel terug te vinden, tenminste niet zoals in Bretagne. Wel zijn er de
vele kastelen. Sommige zijn al lang vervallen tot ruïnes, maar er staan er nog
vele. Toch gaat het veelal om vergane glorie. Het zijn geen mooie statige
gebouwen met mooi aangelegde parken zoals we rond Diepenheim vinden. Nee, het
zijn slechts bijgebouwen van boerderijen, en zelfs die lijken de beste tijd te
hebben gehad. Waar het in Bretagne op het platteland nog stikte van de
kapelletjes, moet je het hier veelal doen met de kerkjes in de dorpen. Daar
staat tegenover dat je in Normandië meer abdijen en abdijruïnes kunt vinden.
De
echte gebeurtenis waar Normandië bekend door is geworden, vond plaats op de
ochtend van 6 juni 1944; ik heb het over D-Day, de landing van de geallieerde
troepen. Zelf heb ik twee dagen uit getrokken om de landingsstranden te
bezoeken. Eerst heb ik Omaha Beach bezocht. Hier moesten de troepen na de
landing direct een 40 tot 60 m hoge heuvel bedwingen. Dit heeft toen veel moeite
gekost. Aan beide wegen die naar het strand leiden, is een oorlogsmuseum te
vinden. Aangezien ik hier was om indrukken op te doen, ben ik niet binnen
geweest. Dat zou te veel tijd kosten.
Een echt zware strijd heeft trouwens zo'n 7 km ten westen van Omaha Beach
gewoed. Daar hadden de Duitsers op Pointe du Hoc een groot verdedigingswerk
staan. Het heeft uren geduurd voordat die geheel genomen was. Helaas voor mij
lag dit complex te ver van de weg, bovendien liepen er veel toeristen, dus deze
fietser is niet tot bij het complex geweest.
Een ander bekend landingsstrand is Utah Beach. Dit is het meest noordelijke
landingsstrand en het strand waar om half zeven 's ochtends de landing begon.
Hier was het een kwestie van het afweergeschut uitschakelen en direct door
Normandië in. Hier ligt maar een minimale duinenrij, waar men snel door kon
komen. Daar staat tegenover dat het achterland, dat tegenwoordig deel uit maakt
van het Parc Regional Des Marais Du Cotentin, een heel ander verhaal vormde. Het
is een laag, drassig gebied met amper 30 m hoogteverschil. Overal moesten er
gevechten geleverd worden om bruggetjes te veroveren.
Wil je echter alles weten over D-Day en het begin van de bevrijding, dan is dat
niet mogelijk in twee fietsdagen. Je kunt gemakkelijk een dag per landingsstrand
volmaken. En ik heb er nu nog maar twee gezien. Gold Beach, Juno Beach en Sword
Beach liggen verder naar het oosten, zover ben ik niet geweest. Dan zijn er ook
nog de verhalen van de vele dorpjes en steden, bijvoorbeeld St. Mere-Eglise, St.
Lô en Caen. Je kunt er een lange vakantie aan volmaken.
Het
fietsen gaat in Normandië een stuk eenvoudiger dan in Bretagne. De
hoogteverschillen zijn veel kleiner. Het hoogste punt waar ik ben geweest, was
de 274 m hoge Mont Robin. Verder naar het oosten ligt nog een piek van 327 m,
maar dat is naast de weg. Het gevolg van de vlakkere omgeving was uiteraard dat
er minder klimmeters gemaakt worden. Hier zijn de volgende hoogteverschillen
geregistreerd: 1344, 935, 700, 938. Dit was weer op gemiddeld 125 km. Ter
vergelijking: een ritje Holterberg, Hellendoornseberg, Sanatoriumlaan,
Lemelerberg, Archemerberg en de zelfde weg terug, is goed voor 370 m
hoogteverschil in 76 km.
De natuur in Normandië is redelijk vergelijkbaar met de van Bretagne, alleen dus
minder hoogteverschillen. Amper hoogteverschillen kom je tegen rond het Parc
Regional Des Marais Du Cotentin. Dit is een groot, vlak en nat gebied. Er zijn
maar een beperk aantal wegen die het gebied echt doorsnijden, de meeste lopen om
het voormalige moerasgebied heen.
Conclusie
Al met al zijn Bretagne en Normandië zeker de moeite waard om er een keer te
gaan fietsen. Sterken nog, het zijn beide zeer mooie fietsgebieden. Je kunt
lange tochten rijden zonder veel op de grote wegen te komen. De binnenweggetjes
zijn rustig en het asfalt is van goede kwaliteit. Wie het rustig aan wil doen,
kan redelijk vlakke tochten rijden. Uiteraard is het ook mogelijk het klimwerk
op te zoeken. In Bretagne kan dat in ruime mate.